De jasmijnsteek (jasmine stitch)
De jasmijnsteek is een prachtige steek, er vallen zelfs geen “standaard” haaksteken in te herkennen. Het geeft prachtige bloemetjes die fantastisch zijn in een dik deken, of in katoen als onderzetter of pannenlap.
De techniek is niet supergemakkelijk, maar met een eenvoudig trucje kan zelfs een beginner deze steek maken.
In de video:
In stapjes:
De eerste rij
De jasmijnsteek bestaat uit allemaal moessteken. Je zet hiervoor dus een rij moesjes op als volgt.
Het eerste moesje
Maak 2 lossen.
Trek de lus die nu op je naald is een beetje hoger op, zodat hij wat langer wordt. Zelf kies ik er meestal voor ze ongeveer zolang als een (dubbel) stokje te maken.
Maak een omslag, en steek in in de 2de l vanaf de naald (dus het eerste lusje dat je hebt gemaakt).
Maak opnieuw een omslag, en kom terug uit de steek. Trek ook nu de draad even hoog op als de hoogte van het eerste lusje. Je hebt nu 3 lusjes op je naald.
Maak opnieuw een omslag, steek terug in de zelfde steek en maak weer een omslag. Kom weer terug uit de steek. Nu heb je 5 lusjes op je naald.
Maak opnieuw een omslag. Maar… dit draadje moet je zo meteen nog herkennen. Je kunt het daarom tussen duim en wijsvinger houden, maar dat is als beginner niet zo makkelijk. Makkelijker is om de werkdraad te markeren met een stekenmarkeerder.
Trek nu de draad door alle lusjes op je naald.
Werk nu de steek af. Dat doe je door je haaknaald in de steken in het lusje dat is gevormd door deze laatste omslag. Je steekt dus in daar waar de stekenmarkeerder zit.
Haak nu verder een vaste: maak een omslag, kom terug uit de steek, maak een omslag, en haal de naald doorheen beide lusjes op je naald.
De volgende moesjes
De rest van de rij maken we af door moessteken te maken op steeds dezelfde manier.
Trek weer de lus op je naald weer wat omhoog.
Maak een omslag, en steek in in de vaste die je net hebt gemaakt.
Steek in, maak een omslag en kom weer terug. Maak opnieuw een omslag en steek weer in dezelfde steek. Maak een omslag, en kom weer terug. Dan heb je 5 lusjes op je naald.
Maak terug een omslag. Deze draad moet je markeren met een stekenmarkeerder, of vasthouden tussen duim en wijsvinger.
Steek je haaknaald in onder het lusje dat je hebt vastgehouden (of gemarkeerd), en maak een vaste.
Herhaal dit tot je werk de juiste breedte heeft.
De tweede rij
Maak nog 1 moes zoals in rij 1 extra. Dit wordt je “keermoesje” en tel je niet mee in de breedte van je werk.
In deze rij worden steeds 3 “bloemblaadjes” gemaakt. Je gaat dus 3 keer een moesje met elkaar verbinden.
Start in de laatste vaste (van het keermoesje) en haal weer 2 keer een lus op (dan heb je 5 lusjes op je naald).
Ga nu naar de volgende ruimte tussen 2 moesjes.
Haal daar, net zoals daarnet, 2 keer een lus op. Je hebt dan 9 lusjes op je naald.
Ga nu naar de volgende ruimte, en doe daar nog een keer het zelfde. Daarmee heb je 13 lusjes op je naald staan.
Maak een omslag. Zorg ervoor dat deze draad nu gemarkeerd is met een stekenmarkeerder.
Trek de draad doorheen alle lusjes op je naald. Zorg ervoor dat je deze draad voldoende “los” laat en er niet te veel spanning op zet.
Haak nu, net zoals in de eerste rij, een vaste in het lusje dat gemarkeerd is. Daarmee maak je het centrum van het bloemetje.
Dit gaan we nu steeds herhalen.
Haal de lus weer op, en maak een omslag. Steek in in de vaste die je net hebt gemaakt.
[Steek in, maak een omslag, kom terug] x2.
Ga naar de volgende opening (dat is de ruimte waar je daarstraks als laatste in hebt gestoken). Herhaal ook daar de moessteek ([omslag, insteken, omslag, terugkomen] x2).
Doe dit nu nog een laatste keer in de volgende ruimte.
Hang een stekenmarkeerdertje aan je draad.
Maak een omslag, en haal de draad doorheen alle lusjes op je naald.
Haak nog 1 vaste in de lus waar de markeerder in hangt.
Herhaal dit voor de volledige rij.
De derde en volgende rijen.
Start elke rij met een “keermoesje”. Keer het werk, en maak 1 moesje in de vaste die je als laatste maakte. Vanaf dan start je met 3 moesjes samengewerkt. Je haakt deze rijen dus precies zoals rij 2.