Drie manieren om op een lossenketting te haken
Als je naar een lossenketting kijkt, dan zijn het allemaal lusjes, die verbonden worden door één draadje. Dat draadje zie je aan de achterkant als een horizontaal lopend hobbeltje die de lusjes met elkaar verbindt.
Je hebt dus 3 manieren om in een losse in te steken:
- In de bovenste lus.
- Iets dieper, in de onderste lus.
- In de achterste lus.
In de bovenste lus
Je haaknaald in de bovenste lus steken, is het gemakkelijkste. Ik leer het ook altijd zo aan als je nog een beginnend haakster bent.
Je steekt je haaknaald in vlak onder het lusje. Je hebt, als je insteekt, dan één lusje extra op je naald.
Na je eerste basisrij, zie je nog vrij grote gaatjes. Je hebt immers de achterste én de onderste lus nog “over”, omdat je daar niet in hebt gewerkt. Doordat je je haaknaald in de bovenste lus insteekt, trek je de lus ook wat open, en dat maakt een gaatje.
Dat is natuurlijk geen probleem als je nadien je werk nog afwerkt met een randje, maar het is de meest slordige versie van de drie.
In de onderste lus
Je kan je haaknaald ook net iets dieper steken. In de onderste lus. Dan steek je dus met je naald ook onder het beentje van de achterste lus (wat je aan de voorkant niet echt ziet). Je hebt bij het insteken dan 2 extra lusjes op je naald.
Het randje dat overblijft, is beduidend strakker dan als je in het bovenste lusje haakt. Je ziet alleen nog maar het onderste lusje zichtbaar, en er zijn niet zo’n grote gaatjes. De “lossigheid” van de lossenketting wordt immers als het ware opgegeten door de eerste rij.
Er is echter nog wel een verschil tussen deze rand en de rand die je overhoudt aan je laatste rij. Daar zijn immers telkens de 2 lusjes van je steek zichtbaar, in plaats van eentje.
In de achterste lus
Om echt hetzelfde beeld te krijgen aan de onderkant van je haakwerk, haak je in de achterste lus. Dat is het horizontale beentje dat je aan de achterkant van je lossenketting vindt.
Om in die achterste lus te steken, draai je je lossenketting een beetje om, en werk je dus in de achterkant van de lossenketting.
Dit kan in het begin wat lastig zijn, en werkt toch wel wat trager dan in de bovenste lusjes.
Het effect is net hetzelfde als wat je bovenaan je rij ziet: V-tjes. Je werkt immers niet in de bovenste en in de onderste lus, maar laat deze onbewerkt. Daarom zijn beide lusjes zichtbaar aan de voorkant van je werk, en zien ze er zo hetzelfde uit als de steken aan de bovenkant van je rij.
Wanneer gebruik je welke techniek?
Ik zou alleen maar in de achterste lus haken als je een lapje maakt waarvan de rand zichtbaar blijft.
Maak je iets waarbij dit randje heel zichtbaar blijft, zoals een applicatie, dan zou ik dit zeker toepassen.
Maak je nog een randje of naai je nadien je lapje ergens op vast? Dan zou ik me niet bezighouden met deze laatste techniek. Dan zou ik kiezen voor de onderste of bovenste lus. Welke van de twee je kiest is vooral afhankelijk van je ervaring, en welke het beste voor je werkt.
De bovenste lus is ook helemaal oké!