Maak jij weleens een knoop als je je haakwerk in elkaar zet? Bij het borduren van een mondje bijvoorbeeld?
Heb je er dan al eens bij stilgestaan op welke manier je dat doet? Maak je een “oudewijvenknoop”, of een platte knoop?
Het is héél belangrijk dat je steeds een platte knoop gebruikt, zodat je knoop zeker goed strak blijft en niet kan loskomen.
De oudewijvenknoop
Bij een oudewijvenknoop maak je 2 keer dezelfde halve knoop boven elkaar, bijvoorbeeld 2 keer links over rechts.
De knoop is vrij dik, en de uiteindes lopen niet mooi in het verlengde van de lange draden.
Het grote probleem bij deze knoop is dat deze heel makkelijk loskomt als je er spanning op zet. Dat wil je niet bij je geborduurd mondje!
De platte knoop
Bij een platte knoop ga je de halve knopen afwisselen: eerst links over rechts, dan rechts over links.
De knoop is mooi plat, en de uiteindes lopen mooi in het verlengde van de andere draden.
Het zijn als het ware 2 lusjes die in elkaar grijpen: hoe harder je er aan trekt, hoe strakker de knoop wordt.
Gebruik dus altijd een platte knoop als je een knoopje maakt aan de binnenkant van je haakwerk.
Zo maak je een platte knoop:
Leg eerst het linkerdraadje over het rechterdraadje (links over rechts):
Maak een halve knoop.
Leg daarna rechts over links.
En werk de knoop af.
De knoop hoort plat te zijn, en bestaat uit 2 lusjes. Je ziet hier duidelijk dat de blauwe kant terug de blauwe kant op gaat, en de roze kant de roze kant. De korte eindjes liggen in het verlengde van hun eigen draad.
Hoe harder je aan de draad trekt, hoe strakker de knoop komt te staan. Hij grijpt zichzelf in elkaar.
Deze knoop krijg je nog los door ter hoogte van de 2 lusjes de knoop uit elkaar te trekken. Dat kan dus alleen maar vanaf de binnenkant van je werk.
Deze knoop kun je dus perfect in amigurumi gebruiken: als je trekt aan de draad aan de buitenkant van je werk, zul je de knoop dus altijd strakker trekken. Hij kan dus niet loskomen.